Bemande ruimtevaart

Mei 1961 maakte de Amerikaanse astronaut Alan Shepard de eerste korte ruimtevlucht met een Mercury capsule. Een mooie kans om foto's te maken vanuit de kleine raampjes van de capsule. En van de instrumenten in de capsule, wat handig kon zijn voor de technici. Het maken van de foto's ging altijd uit de hand, net zoals wij zelf op vakantie doen. De astronauten kregen echter wel een opleiding, die steeds uitgebreider werd. In het Geminiprogramma, dat na Mercury kwam werden al meerdere camera's op reis meegenomen en in het Apolloproject (vluchten van 1968 - 1972) was de fotografische uitrusting heel uitgebreid. Er zijn allerlei camera's gebruikt in het Amerikaanse maanprogramma, kleinbeeld camera's stereocamera, camera's met straalpijpjes, maar het meest werd de Zweedse Hasselblad gebruikt. Die camera was altijd heel betrouwbaar gebleken. De Hasselblad gebruikt het 6 x 6 cm formaat. Aan ander veel gebruikt formaat is kleinbeeld, met een beeldformaat van 24 x 36 mm. De allerduurste digitale camera's hebben ook weer dit "echte" kleinbeeldformaat.

Verbouwing

De gebruikte Hasselblad was een 6 bij 6 cm spiegelreflexcamera, die echter stevig verbouwd moest worden. Dit gebeurde eerst door NASA en later door de Zweedse fabriek zelf. Zo werd de klapspiegel verwijderd, want astronauten konden toch niet door de camera kijken vanwege de helm die ze droegen.  Dit werd opgelost d.m.v. een draadzoeker (zie de foto linksboven). De draaiknop voor het filmtransport werd vervangen door een slinger. De rolfilm met zijn 12 opnamen werd vervangen door magazijn met vaak 10 meter 70 mm film, met perforatie aan de zijkanten. Die magazijnen konden verwisseld worden, om bijvoorbeeld een ander soort film te gebruiken. Dit maakte het wel noodzakelijk dat het magazijn afgesloten kon worden met een schuifje, want anders werd de film belicht. Dat magazijn is achterop de camera te zien.

Om het filmtransport te vergemakkelijken werd er een motordrive onder de camera geplaatst. Tot slot werden alle bedieningsknoppen groot uitgevoerd, zodat ze met de dikke astronauten handschoenen bediend konden worden. Op de foto linksboven is te zien dat de sluitertijd en diafragma ringen een handeltje hebben. Dit is ook weer een oplossing voor de dikke handschoenen. Later werd de sluitertijd van de camera's automatisch geregeld, wat de astronauten veel werk uit handen nam. De afstandsinstelling werd vaak vastgezet, zodat alles van 1 meter tot "oneindig" scherp op de foto kwam.

NASA wilde de foto's zo scherp mogelijk hebben. Daarom werd de film aangedrukt met een glazen plaat. Maar een bewegende film langs een glazen plaat kan statische elektriciteit opleveren en een vonkje kan de capsule van de astronauten in brand zetten omdat de atmosfeer uit zuivere zuurstof bestaat. Waar dat toe kan leiden bleek uit de Apollo 1 brand in januari 1967, waarbij de astronauten Grissom, White en Chaffee om het leven kwamen. Nu was de zuurstof druk bij Apollo 1 gelijk aan die van onze atmosfeer. Na die brand keerde men weer terug tot de lagere druk: 1/3 van onze atmosfeer.

Om vonken te voorkomen heeft men die glasplaat daarom voorzien van een heel dun laagje metaal, waardoor ladingen afgevoerd kunnen worden. Ook werden er merk-kruisjes in de plaat geëtst, om later afstanden te kunnen meten op de foto's
(zie de foto rechts).


Op deze foto van Edwin Aldrin, in juli 1969 op de maan gemaakt door Neil Armstrong, zijn deze merktekens te zien.

De camera's werden vaak matzwart gelakt, om gaan reflecties te krijgen wanneer er door een raam van de capsule werd gefotografeerd. Op de Maan waren ze echter zilverkleurig, om het felle zonlicht te weerkaatsen en de camera zo wat koeler te houden. De omstandigheden op de Maan zijn extreem. De eisen die door NASA aan de Hasselblad werden gesteld ook:

Ze moesten 3 minuten een kracht van ongeveer 20 G (20 x de zwaartekracht)kunnen doorstaan in alle richtingen.
Ze moesten stoten tot 30 G kunnen doorstaan.
Ze moesten zowel in de capsule atmosfeer als in het luchtledige kunnen werken.
Ze moesten temperaturen van -130 tot + 100 graden kunnen weerstaan, bestand zijn tegen de felle zonnestraling en ook kunnen werken in een luchtvochtigheid van 100% (een situatie die zich in de capsule kon voordoen, zoals bij Apollo 13).

Lenzen en films

Een beeld van 6 bij 6 cm is groter dan een kleinbeeld negatief. Een standaard lens bij een 6 x 6 camera heeft dan ook geen brandpuntsafstand van 50, maar 80 mm.(met een beeldhoek van 52 graden) NASA wilde de beste lenzen hebben die er te koop waren en kwam zodoende uit bij Carl Zeiss in Duitsland. Behalve de standaard lens werden er groothoek lenzen gebruikt met brandpuntsafstanden van 60 en 38 mm. (beeldhoeken resp.65 en 90 graden) De sterkste telelens was er een van 500 mm, met een beeldhoek van 8,5 graden.

Het filmmateriaal voor het Apollo project was van huisleverancier Kodak afkomstig. Voornamelijk zwartwit film en kleurendiafilm. Sommige films waren ook gewoon in de handel verkrijgbaar, zoals de Ektachrome.
In het Apollo programma (vluchten van Apollo 7 -bij de Aarde- t/m Apollo 17, de laatste vlucht naar de maan) werden 52 Hasselblad camera's gebruikt en 266 filmmagazijnen. Tien Hasselblads bleven op de Maan achter. In totaal zijn er 33.000 opnamen gemaakt, die op terug Aarde heel nauwkeurig ontwikkeld moesten worden. Er is niet één film mislukt.

Na het Apollo project werden de merktekens niet meer gebruikt, zodat de latere opnamen in en om het Skylab ruimtestation, de Spaceshuttle vluchten en het ISS vrij van kruisjes zijn. En natuurlijk heeft de digitale camera zijn intrede gedaan.

Dankzij de fotograferende astronauten zijn wij deelgenoot geworden van hun ontdekkingsreizen en kregen wij in de zestiger jaren van de vorige eeuw al een goed beeld van onze Aarde en de Maan:

Hans Walrecht

De complete Beelden uit de Ruimte" website is te vinden op http://www.hansonline.eu/